
Maandagmorgen
Ik weet niet wat ik zocht die dagen,
maar ik was het voelbaar kwijt
Het vinden had ik opgegeven,
tijdens het lopen door de tijd
Ik keek in het verleden,
keek in wat nog komen zou
Ik wist dat ik moest zoeken,
maar niet wat ik vinden wou
Ik was een struikelend verlangen,
een richtingloze reis
Ik was niet dom en zinloos ook niet,
maar verre ook van wijs
Ik liet me leiden door de leegte,
die geen leegte durfde zijn
Alles beter dan de leegte,
want leeg zijn dat was pijn
Ik weet niet wat ik zocht die nachten,
als ik wachtend wakker lag
in grijsverlichte tussendagen,
van uur tot uur tot dag
Ik volgde duizenden gedachten,
onmeetbaar ver en weer
Aanvankelijk nog wel plezierig,
uiteindelijk niet meer
Een verlangende struikelaar,
op paden nergens heen
Ze hielden me gezelschap en
lieten me steeds alleen
Ik reisde afstanden nog verder
dan de langste evenaar
Ik waande me soms even thuis,
maar nooit bleef het echt waar
Ik heb nergens iets gevonden,
het vond mij op een dag
Bij toeval stond ik met open handen,
toen het mij glimlachend zag
Er was geen tijd om weg te komen,
wat ik gewend was toen
Er viel niets meer af te weren,
er viel niets meer te doen
Ik struikelde verlangend,
mijn benen hielden mij niet meer
Hoewel ik nimmer thuis geweest was,
herkende ik het weer
Nu zit ik rustig op de plek
en kijk verwonderd rond
Het is voor altijd maandagmorgen,
de dag dat het mij vond
